3. Collocatie
Terug naar inhoudstafel.

3.1. Inleiding.

Net zoals geestesgezonde personen zijn geesteszieke personen in beginsel ‘vrije’ mensen met dezelfde rechten en plichten, dezelfde behoeften en verwachtingen. Toch kan men vaststellen dat onze maatschappij anders omgaat met deze bijzondere groep van personen.
Vaak worden deze mensen nagewezen en moeten zij optornen tegen de vele vooroordelen. Ook ons rechtssysteem behandelt geesteszieken op een andere wijze. Zo zijn er in onze wetgeving een aantal statuten opgericht om de geesteszieke te beschermen tegen zichzelf of om derden of de maatschappij te beschermen tegen de geesteszieke en dit door hen van hun vrijheid te beroven.
Enerzijds is er het burgerlijk systeem van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke en anderzijds is er het strafrechtelijksysteem beschreven in de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten die de opsluiting van een geesteszieke delinquent regelt.
Hoewel ons Belgisch strafrecht ervoor gekozen heeft dat een geesteszieke geen ‘schuld’ treft wanneer hij een misdrijf pleegt en dus ook geen straf moet ondergaan, worden zij wel onderworpen aan een beveiligingsmaatregel, namelijk de internering en de gedwongen opname of collocatie.1

Deze wet op de collocatie mag niet verward worden met de wet op de internering van 21 april 2007. De wet op de internering kan slechts toegepast worden op de dader van een misdaad of een wanbedrijf die aan een geestesstoornis leidt die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast en bij wie het gevaar bestaat dat hij tengevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal plegen. De wet op de collocatie wordt toegepast zonder dat er sprake moet zijn van een misdrijf.

Terug naar inhoudstafel.
Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License