2.3.8.4. Overgangsbepalingen.

Art. 154. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 155, § 4, zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op alle lopende zaken.

Art. 155.
§ 1. Bij de inwerkingtreding van dit artikel worden de zaken die bij de commissies tot bescherming van de maatschappij aanhangig zijn en de dossiers van geïnterneerden die op proef in vrijheid zijn gesteld ambtshalve en zonder kosten ingeschreven op de algemene rol van de bevoegde strafuitvoeringsrechtbank.
§ 2. De strafuitvoeringsrechtbank neemt binnen een termijn van een jaar te rekenen van de inwerkingtreding van dit artikel overeenkomstig de artikelen 72 tot 80 een beslissing over de dossiers van de geïnterneerden die reeds meer dan twee jaar vrij op proef zijn.
§ 3. De strafuitvoeringsrechtbank neemt binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de inwerkingtreding van dit artikel, overeenkomstig artikel 112 een beslissing over de dossiers van de overeenkomstig artikel 21 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten, geïnterneerde veroordeelden wier straffen ondergaan zijn.
§ 4. De directeur stelt, overeenkomstig artikel 39, een advies op, ten vroegste vier en ten laatste zes maanden nadat de geïnterneerde voor de commissies tot bescherming van de maatschappij verschenen is.
§ 5. De opgeheven hoge commissie tot bescherming van de maatschappij blijft in werking voor de zaken waarvoor de debatten aan de gang zijn, of die in beraad zijn.
§ 6. Eenieder die voor de inwerkingtreding van dit artikel het slachtoffer is van een als misdaad of wanbedrijf omschreven feit dat door een geïnterneerde is gepleegd, kan overeenkomstig artikel 4 een schriftelijk verzoek aan de strafuitvoeringsrechter richten.
§ 7. De dossiers worden aan de griffier van de strafuitvoeringsrechtbank toegezonden door de secretarissen van de opgeheven commissies.
§ 8. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de archieven van de opgeheven commissies tot bescherming van de maatschappij worden toevertrouwd aan de gerechten die hij aanwijst, en die daarvan uitgiften, afschriften en uittreksels kunnen afleveren.

Art. 156. In afwijking van artikel 259sexies, § 1, 4° en 5°, van het Gerechtelijk Wetboek kunnen werkende magistraten die sedert ten minste vijf jaar zijn aangewezen als voorzitter van een commissie tot bescherming van de maatschappij, die bij de inwerkingtreding van deze bepaling in functie zijn en die noch rechter noch toegevoegd rechter in de rechtbank van eerste aanleg zijn, worden aangewezen als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank.
Zij kunnen evenwel slechts worden aangewezen voor zover zij een voortgezette gespecialiseerde opleiding volgen die georganiseerd wordt in het raam van de in artikel 259bis -9, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde opleiding van magistraten.
Die magistraten genieten de in artikel 259septies, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde uitzondering.
Zij behouden hun wedde met de eraan verbonden verhogingen en voordelen en ontvangen de weddebijslag die wordt toegekend aan de rechters in de strafuitvoeringsrechtbank.
De aanwijzing als rechter in de strafuitvoeringsrechtbank schorst het adjunct-mandaat in het rechtscollege van herkomst van de overeenkomstig het eerste lid aangewezen magistraat.
De op grond van het eerste lid aangewezen magistraten kunnen in hun oorspronkelijk ambt worden vervangen door een benoeming of een aanwijzing, in voorkomend geval in overtal.

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License