2.3.5. - De internering van veroordeelden

HOOFDSTUK I. - De procedure tot internering.

Art. 82.
§ 1. De wegens een misdaad of een wanbedrijf veroordeelde persoon bij wie tijdens de hechtenis door de psychiater van de gevangenis een geestesstoornis wordt vastgesteld die zijn oordeelsvermogen of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast én ten aanzien van wie het gevaar bestaat dat hij tengevolge van zijn geestesstoornis opnieuw misdrijven zal plegen, kan op verzoek van de directeur worden geïnterneerd door de strafuitvoeringsrechtbank.
§ 2. De strafuitvoeringsrechtbank beslist na uitvoering van een psychiatrisch deskundigenonderzoek dat voldoet aan de vereisten van artikel 5, §§ 2, 3 en 4.

Art. 83.
§ 1. Indien bij een veroordeelde een in artikel 82 bedoelde toestand wordt vastgesteld, kan de directeur een advies tot internering opstellen.
§ 2. Om zijn advies op te stellen, stelt de directeur een dossier samen dat bestaat uit :
- een afschrift van de opsluitingsfiche;
- een afschrift van de vonnissen en arresten;
- de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd veroordeeld;
- het verslag van de psychiater;
- een psychosociaal verslag.
§ 3. Het advies van de directeur wordt overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank en een afschrift ervan wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie en aan de veroordeelde.

Art. 84.
Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de veroordeelde en de directeur.

Art. 85.
§ 1. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het advies van de directeur. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij artikel 84 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting.
De veroordeelde en zijn raadsman evenals de directeur worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
§ 2. Het dossier wordt ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de gevangenis waar de veroordeelde zijn straf ondergaat.
De veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting kan de strafuitvoeringsrechter de veroordeelde inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.

Art. 86.
§ 1. De strafuitvoeringsrechtbank hoort de veroordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.
De veroordeelde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.
§ 2. De zitting vindt plaats met gesloten deuren.

Art. 87.
Wanneer het dossier volledig is, kan de strafuitvoeringsrechtbank de behandeling van de zaak slechts eenmaal uitstellen tot een latere zitting.

Art. 88.
De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.
Dit vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de veroordeelde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en van de directeur.

Art. 89.
Indien de strafuitvoeringsrechtbank de internering van de veroordeelde uitspreekt, bepaalt zij in welke door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij de internering ten uitvoer dient te worden gelegd.

HOOFDSTUK II. - Beheer van de internering.

Art. 90.
De beslissing tot overplaatsing naar een andere door de federale overheid georganiseerde inrichting of afdeling tot bescherming van de maatschappij wordt genomen overeenkomstig de artikelen 59 en 60.

Art. 91.
De in artikel 18, § 2, 1° en 2°, bepaalde uitgaansvergunning wordt toegekend overeenkomstig de artikelen 61, 62 en 63.

Art. 92.
De in artikel 18, § 2, 3°, bepaalde uitgaansvergunning en het verlof kunnen door de strafuitvoeringsrechtbank worden toegekend aan de geïnterneerde-veroordeelde die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° de geïnterneerde-veroordeelde bevindt zich in de tijdsvoorwaarden die bepaald worden in respectievelijk artikel 4, § 3, en artikel 7 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;
2° er bestaan in hoofde van de geïnterneerde-veroordeelde geen in artikel 20 vermelde tegenaanwijzingen waaraan niet kan worden tegemoetgekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden;
3° de geïnterneerde-veroordeelde stemt in met de voorwaarden die aan de uitgaansvergunning of het verlof kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 48 en 49.

Art. 93.
De beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef kunnen door de strafuitvoeringsrechtbank worden toegekend aan de geïnterneerde-veroordeelde die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° de geïnterneerde-veroordeelde bevindt zich in de tijdsvoorwaarden die bepaald worden in respectievelijk artikel 23, § 1, en artikel 25 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten;
2° er bestaan in hoofde van de geïnterneerde-veroordeelde geen in artikel 24 vermelde tegenaanwijzingen waaraan niet kan worden tegemoetgekomen door het opleggen van bijzondere voorwaarden;
3° de geïnterneerde-veroordeelde stemt in met de voorwaarden die aan de beperkte detentie of het elektronisch toezicht kunnen worden verbonden krachtens de artikelen 48, 49 en 50.

Art. 94.
§ 1. De in artikel 18, § 2, 3°, bedoelde uitgaansvergunning, het verlof, de beperkte detentie, het elektronisch toezicht en de invrijheidstelling op proef worden toegekend door de strafuitvoeringsrechtbank, op advies van de directeur.
§ 2. De directeur brengt een advies uit ten vroegste vier maanden en ten laatste twee maanden voor de geïnterneerde-veroordeelde aan de bij de artikelen 92, 1°, en 93, 1°, bepaalde tijdsvoorwaarden voldoet.
De artikelen 96 en 97 zijn van toepassing.

Art. 95.
§ 1. Om zijn advies op te stellen, stelt de directeur een dossier samen en hoort hij de geïnterneerde-veroordeelde.
Dit dossier omvat :
- een afschrift van de opsluitingsfiche;
- een afschrift van de vonnissen en arresten;
- de uiteenzetting van de feiten waarvoor de betrokkene werd veroordeeld;
- een uittreksel uit het strafregister;
- een psychiatrisch verslag;
- een psychosociaal verslag;
- indien de betrokkene veroordeeld is voor de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, het met redenen omklede advies dat een beoordeling van de noodzaak om een behandeling op te leggen omvat en dat opgesteld is door een dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten;
- in voorkomend geval, de memorie van de geïnterneerde-veroordeelde of van zijn raadsman.
§ 2. Het advies van de directeur omvat een met redenen omkleed voorstel tot toekenning of afwijzing van de modaliteit en, in voorkomend geval, de bijzondere voorwaarden die hij nodig acht op te leggen aan de geïnterneerde-veroordeelde.
§ 3. Het advies van de directeur wordt overgezonden aan de strafuitvoeringsrechtbank en een afschrift ervan wordt meegedeeld aan het openbaar ministerie en aan de geïnterneerde-veroordeelde.
§ 4. Indien het advies van de directeur niet wordt meegedeeld binnen de bij artikel 94, § 2, bepaalde termijn, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, op schriftelijk verzoek van de raadsman van de geïnterneerde, de minister op straffe van een dwangsom veroordelen tot het uitbrengen van zijn advies, via de directeur, binnen de door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bepaalde termijn en tot het bezorgen van een afschrift van dit advies aan de geïnterneerde-veroordeelde en diens raadsman.
De voorzitter doet uitspraak na de raadsman van de geïnterneerde-veroordeelde en de minister of zijn gemachtigde te hebben gehoord, op advies van het openbaar ministerie, binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek.
Tegen deze beslissing staat geen enkel rechtsmiddel open.

Art. 96.
Binnen een maand na de ontvangst van het advies van de directeur stelt het openbaar ministerie een met redenen omkleed advies op, zendt dit over aan de strafuitvoeringsrechtbank en deelt het in afschrift mee aan de geïnterneerde-veroordeelde en de directeur.

Art. 97.
De strafuitvoeringsrechtbank kan de Dienst Justitiehuizen van de federale overheidsdienst Justitie of het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht de opdracht geven een beknopt voorlichtingsverslag op te stellen of een maatschappelijke enquête uit te voeren. De inhoud van dit beknopt voorlichtingsverslag en van deze maatschappelijke enquête wordt door de Koning bepaald.

Art. 98.
§ 1. De zaak wordt behandeld op de eerste nuttige zitting van de strafuitvoeringsrechtbank na de ontvangst van het advies van het openbaar ministerie. Deze zitting moet plaatsvinden uiterlijk twee maanden na de ontvangst van het advies van de directeur. Ingeval het advies van het openbaar ministerie niet wordt toegezonden binnen de bij artikel 96 bepaalde termijn, dient het openbaar ministerie zijn advies schriftelijk uit te brengen voor of tijdens de zitting.
§ 2. De geïnterneerde-veroordeelde en zijn raadsman, de directeur en het slachtoffer worden bij gerechtsbrief in kennis gesteld van de dag, het uur en de plaats van de zitting.
§ 3. Het dossier wordt gedurende ten minste vier dagen voor de datum waarop de zitting is vastgesteld voor inzage ter beschikking gesteld van de geïnterneerde-veroordeelde en zijn raadsman op de griffie van de inrichting.
De geïnterneerde-veroordeelde kan, op zijn verzoek, een afschrift van het dossier verkrijgen.
Op advies van de psychiater van de inrichting kan de strafuitvoeringsrechter de geïnterneerde-veroordeelde inzage van zijn dossier ontzeggen wanneer die inzage een klaarblijkelijk ernstig nadeel voor zijn gezondheid kan meebrengen.

Art. 99.
De strafuitvoeringsrechtbank hoort de geïnterneerde-verordeelde en zijn raadsman, het openbaar ministerie en de directeur.
De geïnterneerde-veroordeelde verschijnt persoonlijk. Hij wordt door zijn raadsman vertegenwoordigd indien medisch-psychiatrische vragen in verband met zijn toestand gesteld worden en het bijzonder schadelijk is om deze in zijn aanwezigheid te behandelen.
Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang moeten worden opgelegd.
Het slachtoffer kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een raadsman en kan zich laten bijstaan door de gemachtigde van een overheidsinstelling of een door de Koning hiertoe erkende vereniging.
De strafuitvoeringsrechtbank kan beslissen eveneens andere personen te horen.

Art. 100.
De zitting vindt plaats met gesloten deuren.

Art. 101.
De strafuitvoeringsrechtbank kan de behandeling van de zaak eenmaal uitstellen tot een latere zitting, zonder dat die zitting meer dan twee maanden na het uitstel mag plaatsvinden.

Art. 102.
De strafuitvoeringsrechtbank beslist binnen veertien dagen nadat de zaak in beraad is genomen.

Art. 103.
Het vonnis tot toekenning van de in artikel 18, § 2, 3°, bepaalde uitgaansvergunning, van het verlof, van de beperkte detentie, van het elektronisch toezicht en/of van de invrijheidstelling op proef bepaalt dat de geïnterneerde-veroordeelde onderworpen is aan de volgende algemene voorwaarden :
1° geen strafbare feiten plegen;
2° behalve voor de uitgaansvergunning en de beperkte detentie, een vast adres hebben en, bij wijziging ervan, zijn nieuwe verblijfplaats onmiddellijk meedelen aan het openbaar ministerie en, in voorkomend geval aan de justitieassistent die met zijn begeleiding is belast;
3° gevolg geven aan de oproepingen van het openbaar ministerie en, in voorkomend geval, van de justitieassistent die met zijn begeleiding is belast.

Art. 104.
In geval van toekenning van de in artikel 103 bepaalde modaliteiten kan de strafuitvoeringsrechtbank de geïnterneerde-veroordeelde onderwerpen aan geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden die tegemoetkomen aan de in de artikelen 20 of 24 bedoelde tegenaanwijzingen, dan wel noodzakelijk blijken in het belang van de slachtoffers.

Art. 105.
In geval van toekenning van een beperkte detentie, elektronisch toezicht of invrijheidstelling op proef kan de strafuitvoeringsrechtbank, indien de geïnterneerde-veroordeelde veroordeeld is voor een van de in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek bedoelde feiten, of voor de in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek bedoelde feiten, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, de voorwaarde opleggen van het volgen van een begeleiding of een behandeling bij een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerd is.
Wanneer de strafuitvoeringsrechtbank het bij artikel 95, § 1, bepaalde advies van de dienst of persoon die gespecialiseerd is in de diagnostische expertise van seksuele delinquenten niet volgt, neemt zij een bijzonder met redenen omklede beslissing.

Art. 106.
In geval van toekenning van de uitgaansvergunning bedoeld in artikel 18, § 2, 3°, bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de duur ervan en, in voorkomend geval, de periodiciteit ervan.

Art. 107.
In geval van toekenning van het verlof bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde-veroordeelde per maand kan genieten tijdens de bij artikel 55, tweede lid, bepaalde termijn.

Art. 108.
§ 1. In geval van toekenning van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de krachtlijnen van de beperkte detentie of het elektronisch toezicht.
De justitieassistent, of in voorkomend geval het Nationaal Centrum voor Elektronisch Toezicht, staat in voor de uitwerking van de concrete invulling van de toegekende modaliteit overeenkomstig de door de Koning daartoe bepaalde regels.
§ 2. De strafuitvoeringsrechtbank bepaalt het aantal verlofdagen dat de geïnterneerde per maand kan genieten tijdens de beperkte detentie of het elektronisch toezicht.

Art. 109.
In geval van invrijheidstelling op proef bepaalt de strafuitvoeringsrechtbank de geïndividualiseerde bijzondere voorwaarden waaraan de geïnterneerde gedurende een verlengbare termijn van twee jaar wordt onderworpen.
Deze termijn mag niet korter zijn dan de proeftermijn waaraan de geïnterneerde-veroordeelde zou zijn onderworpen in geval van voorwaardelijke invrijheidstelling overeenkomstig artikel 71 van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.

Art. 110.
Indien de strafuitvoeringsrechtbank de modaliteit niet toekent, bepaalt zij in haar vonnis de datum waarop de directeur een nieuw advies dient uit te brengen.
Deze termijn bedraagt minimum zes maanden en mag niet langer zijn dan een jaar te rekenen van het vonnis.

Art. 111.
De artikelen 56, 57 en 58 zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
De afdelingen III, IV en V van hoofdstuk III van titel IV evenals hoofdstuk IV van titel IV zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Art. 112.
§ 1. Zes maanden voor het verstrijken van de straf of van de straffen die de geïnterneerde-veroordeelde ondergaat, stelt de directeur een advies op betreffende de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde-veroordeelde lijdt en betreffende de vraag of deze van aard is om een ernstige bedreiging te vormen voor andermans leven of integriteit.
De artikelen 83 tot 88 zijn van toepassing.
§ 2. Indien de strafuitvoeringsrechtbank van oordeel is dat de geïnterneerde-veroordeelde ten gevolge van zijn geestesstoornis een ernstige bedreiging kan vormen voor andermans leven of integriteit, handelt het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 22bis van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.
§ 3. Zodra de geïnterneerde-veroordeelde zijn straf of straffen heeft ondergaan, wordt zijn zaak van rechtswege onttrokken aan de bevoegdheid van de strafuitvoeringsrechtbank en wordt hij in vrijheid gesteld.

HOOFDSTUK III. - Opheffing van de internering.

Art. 113.
§ 1. Indien voor het verstrijken van de straffen de psychiater van de gevangenis van oordeel is dat de geestesstoornis waaraan de geïnterneerde-veroordeelde lijdt voldoende verbeterd is, maakt de directeur de zaak aanhangig bij de strafuitvoeringsrechtbank.
§ 2. De artikelen 83, §§ 2 en 3, 84, 85, 86, 87 en 88 zijn van toepassing.
§ 3. Indien de strafuitvoeringsrechtbank van oordeel is dat de internering niet langer aangewezen is, heft ze deze op en beveelt zij de terugkeer van de veroordeelde naar de gevangenis.
Het vonnis wordt binnen vierentwintig uur bij gerechtsbrief ter kennis gebracht van de geïnterneerde-veroordeelde en zijn raadsman en schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de directeur.
§ 4. Voor de toepassing van de wet van 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten wordt de periode van internering gelijk- gesteld met detentie.

Terug naar Wetgeving

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License